maandag 8 november 2010

Licht en lichten.

Want de God die gezegd heeft: ’Uit duisternis zal licht schijnen’, Die heeft geschenen in onze harten tot de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. 2 Korinthiërs hfdst. 4 vers 6.
Merkwaardig! Onze bekering vergeleken met de schepping. Zoals de aarde vroeger woest en ledig was en gehuld was in een diepe duisternis, zo waren ook wij dat. Maar toen greep God in. Met een enkel gebod ‘Er zij licht’, brak het licht in de schepping door. Zo, lezen we hier, traden ook de lichtstralen van het evangelie onze harten binnen, om daar tot een nimmer dovende lichtbron te worden. En zoals wij vroeger duisternis waren en nu ‘lichten’ geworden zijn, zo mogen wij lichtbronnen zijn die de heerlijkheid van God ook zelf in deze wereld uitstralen. Zo’n lamp zet je toch niet in de kast, maar op de kast! Paulus had zijn taak als apostel niet zelf uitgezocht. Als dat zo was, had hij zichzelf de nodige verwijten kunnen maken, want velen stonden erg wantrouwig tegenover hem en trokken zijn apostelschap zelfs openlijk in twijfel. De reden dat Paulus de moed niet verloor, was dat hij wist hoeveel barmhartigheid God hem bewezen had door hem apostel te maken. Hij zag dan ook als geen ander de noodzaak om niet zichzelf te prediken, maar Christus Jezus als Heer en zichzelf als dienaar om Jezus’ wil. Uiteindelijk ging het Paulus alleen om Jezus. Paulus’ evangelie was het evangelie van de heerlijkheid van Christus. Wat kunnen wij veel leren van deze onvermoeibare prediker, die zichzelf wegcijferde in de dienst van Hem die hem had aangesteld.
Lees 2 Korinthiërs 4:1-6.
Groetjes,
<>< Pieter.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten